De eerste geregistreerde Viking invasies van de Britse Eilanden vond plaats in AD 789 toen drie Deense longships aangevallen Saksische dorpen in Noord-Engeland. Daarna veel meer aanslagen zouden komen. Sommige invallen hadden vloten van maximaal 350 longships. Veel van de indringers vestigden zich naast het Engels waardoor met hen hun cultuur en taal en in de tijd dat ze werd een deel van de bevolking op de Britse eilanden te leven.
De taal van de Vikingen, Oude Norse, deelden dezelfde Germaanse roots als Engels en door de jaren heen de twee talen begon te mengen in de gebieden van Viking nederzettingen. Er zijn veel gelijkenissen tussen de talen en een goed voorbeeld van, dat is het woord Viking zelf, die in het Oude Norse betekent zeevarende of iemand die de inlaten van de zee kent. In Oud-Engels woord Wicing betekent een piraat of iemand die kampen maakt. De namen van veel Viking nederzettingen zijn van Oude Norse oorsprong.
Wel meer dan duizend jaar na de Viking invasie van de Britse eilanden vele plaatsnamen van Oude Norse oorsprong zijn nog steeds herkenbaar voor moedertaalsprekers van het Scandinavische talen. De betekenis van een aantal plaatsnamen die kan lijken nogal obscure naar Engels sprekers kunnen in veel gevallen gemakkelijk worden begrepen door mensen uit Scandinavië. Een goed voorbeeld is de Oude Norse naam Skokholm welk eiland betekent dat in het kanaal. In de moderne Zweedse Skog betekent Forest en Holme betekent een klein eiland.
Er zijn veel plaatsnamen heel Groot-Brittannië, maar vooral in het noordoosten, die van Oude Norse oorsprong. Enkele van de meest voorkomende zijn:
ACR acre =
beck = streamen
booth = zomerweiland
Door = dorp; hoeve; boerderij
ey = eiland
viel = heuvel; heuvel
fjord fjord =
fiskr = vis
gardr = werf; landingsplaats
Garth = behuizing
gate = weg
geit = geit
Gill = ravijn; vallei
hus = huis
gen = moeras; weide
Kald = koud
Kelda = voorjaar; streamen
Kirk kerk =
Laithe = schuur
lin = linnen
Lund = grove
melr = zandbank
< p> orme = slang
pollr = zwembad
skar = gespleten
Sker = rocken
slack = stroom in de vallei
stakkr = rots in de zee
stan steen =
stokkr = geluid
stoke = plaats; heilige plaats; klooster
Tarn = meer
Thorpe = boerderij, klein dorpje
Thwaite = weide; omheinde stuk land; bosopheldering
toft = plaats van een huis en bijgebouwen
wath = ford