Omvang van rechterlijke toetsing
Deel 1
(Paper gepresenteerd OP DE DERDE GEMENEBEST & EMPIRE RECHT conferentie in Melbourne (Australië) van 25 augustus tot 1 september 1965 DOOR AKBROHI)
Wat moet de omvang van de kracht van 'rechterlijke toetsing', kan pas na een onderzoek van het begrip `rechterlijke toetsing worden teruggegeven 'worden zoals het is ontwikkeld en toegepast in de Engels-sprekende wereld in de loop van de laatste tweehonderd jaar of zo. Dit zou weliswaar een oefening in normatieve jurisprudentie zijn.
Het doel van de oefening zou 'zijn om de redenen die verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling en toepassing van de doctrine van' rechterlijke toetsing zijn geweest nagaan 'alleen maar om te kunnen de grenzen waarbinnen haar bereik, in principe, moet worden beperkt ingesteld.
De leer van `rechterlijke toetsing ', om te beginnen, werd vooral ingeroepen om de precieze aard van de vergunning op grond waarvan een orgaan of de agent van de soevereine macht had gebracht om te handelen met het oog op het bepalen of ontdekken of niet, terwijl belijdende zo te handelen, had de grenzen waarbinnen die macht werkelijk beschikbaar was overtreden.
In grote lijnen, de leer van de rechterlijke toetsing heeft verwezen naar de kracht van de rechtbanken te handhaven en de leer van de ultra vires van toepassing. De vraag die in elk geval voor de rechterlijke macht is: "Is de macht uitgeoefend door een publieke functionaris, zijn die bepaling in de fundamentele of de gewone wetgeving, in het kader van de door een gegeven bepaling van het recht verleende vergunning de rechtbanken? van het recht, door middel van de uitoefening van de macht van de rechterlijke toetsing, handhaven van de suprematie van het recht (zij het fundamentele of gewone) en zij dit bereiken door dalende om juridische werking van die handelingen en nalatigheden geklaagd door benadeelde partijen, die, in hun oordeel, buiten de door de wet toegekende bevoegdheden.
De oorsprong van de leer van de rechterlijke toetsing zijn terug te voeren op dat hij het argument van Sir Edward Coke, die, in het geval van Dr. Bonham's besloten in 1610, had opgemerkt :
"En het lijkt in onze boeken, dat in veel gevallen zal de common law controle Handelingen van het Europees Parlement, en soms toekennen hen volstrekt nietig te verklaren; want als een wet is tegen veel voorkomende recht en rede, of weerzinwekkend, of onmogelijk uit te voeren, zal de common law het onder controle en toeken