In grote lijnen, de kwestie is altijd een van de juridische bevoegdheid van de ontvanger van de wettelijke bevoegdheden om het ding waarmee de partij beweert te zijn benadeeld doen. Elke keer dat de vraag is: Is de administratieve handeling binnen de wettelijke bevoegdheid van hem die heeft het gedaan? Hij heeft overschreden het gezag? De vraag kan worden opgedeeld in de volgende 3 onderdelen:
(1) Is het aangetoond dat er plaats misbruik van de 'discretie' berusten bij het administratiekantoor voor een onderpand doel heeft genomen of heeft hij zijn macht uitgeoefend willekeur?
(2) Is het aangetoond dat de basisvoorwaarden aan de hand waarvan het bestaan van de macht om te handelen kan worden gezegd te berusten bij een administratiekantoor correct is geconstateerd aan de tevredenheid van hun superieure rechtbank?
(3) Is er plaatsgevonden van een niet-naleving van de wettelijke procedure van een verplicht karakter?
Als er een opschortende voorwaarde 'voor de wettelijke bevoegdheid om op te treden is de door de wet voorgeschreven te berusten bij een administratiekantoor, kan het niet-bestaan van deze voorwaarde de agent ontnemen in kwestie van zijn bevoegdheid om de macht aan hem toegewezen onder de wet uit te oefenen.
In een dergelijk geval kan de rechtbank niet worden geleden door de hogere rechtbanken, om zichzelf te investeren met de wettelijke bevoegdheid om het ding in kwestie doen door ten onrechte de vaststelling van het bestaan van een opschortende voorwaarde. Deze `jurisdictie feiten 'zijn in staat om te worden beoordeeld door een superieure rechtbanken omdat ze invloed hebben op de vaststelling van vitaal waarop het bestaan van de bevoegdheid zich op, hangt. (Zie het geval van in re Rippon Housing Order ((1939) 1 All ER 508) en de eerdere zaken (1881) 21 QBD 313 en LR 5 PC-417).
Maar als, zoals het soms gebeurt, de beslissing over het bestaan van rechtsmacht feiten wordt verzonden naar het rijk der `subjectieve tevred
Universiteit van Pitt