Professor John Olney van de Universiteit van Washington St.
Louis en zijn collega's als alternatief verondersteld dat aspartaam had een link met kanker. Zij baseerden hun hypothese over verschillende sets van overwegingen. Allereerst keek ze naar kanker statistieken verzameld door het Amerikaanse National Cancer Institute sinds 1975. Ze vonden de introductie van aspartaam in droge goederen in 1981 en frisdranken in 1983 werd gevolgd door een ongekende toename in de incidentie van hersentumoren met ongeveer 10%. Dit is goed voor een extra 1500 extra gevallen van hersenkanker per jaar in de Verenigde Staten (Millstone, 1996).
Maar belangrijke punten van kritiek zijn gemaakt van tal van wetenschappers; Een belangrijke kritiek is dat hij alleen rekening gehouden met de frequentie van hersentumoren tijdens een geselecteerde periode namelijk 1975- 1992. Als alle epidemiologische gegevens werden gebruikt 1973-1992 een andere conclusie wordt gedacht te worden gevonden, zoals de frequentie van hersentumoren begon te stijgen in 1973 en stabiliseerde in het midden van 1980 (levey et al, 1996, geciteerd in het advies van het Wetenschappelijk Comité voor voedsel, 2007).
Daarnaast was er nooit een bewezen kwantitatieve of kwalitatieve verband tussen de blootstelling van de bevolking aan aspartaam en de waargenomen frequentie van hersentumoren (Moden et al, 1992, door de Europese commissaris, 2007). Bijvoorbeeld Professor Onley geen informatie die hersentumoren verbruikt aspartaam kankergevallen ontwikkeld kan worden gerelateerd aan tal van andere factoren zoals de verbetering in diagnostische technologie, of het toegenomen gebruik van andere stoffen die ook gedacht kanker ie mobiele veroorzaken telefoons, straling, aantasting van de ozonlaag (Muir et al (1994) geciteerd in Harriett et al, 2001).
Hoewel uitgebreid onderzoek gedaan met betrekking tot het verband tussen aspartaam en kanker, is er nog bezorgdheid de zoetstof. Het feit van d